De vos
De Vos
Soort : (Rode) Vos Latijnse naam : Vulpes Vulpes Familie : Hondachtigen (canidae), zoogdier, roofdier (carnivoor). Lengte : kop-romp = 58 tot 85 cm, Staart = 29 tot 48 cm, Oren = 7 tot 11cm, Gewicht = 4 tot 10kg (gemiddeld 6kg).
De vacht is roodbruin, met uitzondering van buik, borst, onderkant hoofd, binnenkant poten en staartpunt zijn grijswit tot wit; de oren en de voeten zijn zwart alsook een beetje zwart op de snuit. Kenmerkend zijn de grote spitse oren, de lange staart en de spitse snuit. Verschillen tussen rekels en moervossen liggen in gewicht (rekel ongeveer 15% zwaarder) en afmetingen (moervossen zijn iets kleiner). De rekels hebben ook een soort bakkebaard, wat bij de moervossen ontbreekt. Dit verschil is echter in het veld vrij moeilijk vast te stellen. Tijdens de winter is de pels dikker en heeft het dier een ietwat ruiger uiterlijk, tijdens de lente verliest het zijn wintervacht en kan de pels er redelijk slordig en onverzorgd uitzien, in zijn zomervacht ziet het dier er dan weer slank en elegant uit.
Zintuigen
Vooral geur, gehoor en zicht zijn zeer sterk ontwikkeld. De achterkant van de ogen is bedekt met een reflecterende laag (tapedum lucidum), waardoor de lichtgevoeligheid van het vossenoog sterk toeneemt. Als een vos bijvoorbeeld 's nachts in de brandende koplampen van je auto kijkt, is het net alsof de ogen licht geven. Er wordt aangenomen dat vossen bij extreem weinig licht nog vrij goed kunnen zien. De pupillen van een vos zijn elliptisch rechtopstaand zoals bij kattenogen. Dit beschermt de gevoelige ogen beter bij bijvoorbeeld sterk daglicht. Ervaring leert dat een vos alleen zeer scherp ziet op korte afstand. Op verre afstand heeft een vos moeite om dingen duidelijk te zien, alleen bewegende of extreem opvallende voorwerpen zullen dan z’n aandacht trekken. Het dier beschikt ook over een sterk ontwikkelde reukzin, geuren spelen immers een belangrijke rol bij het jagen en communiceren met soortgenoten. Het gehoor is zeer gevoelig en met behulp van zijn grote beweegbare oorschelpen is de vos in staat om ook de exacte locatie van zwakke geluiden te ontdekken, een tactiek die o.a. gebruikt wordt bij het jagen op kleine knaagdieren. Het gepiep van een muis wordt door een vos al waargenomen op een honderdtal meter afstand. Plotselinge geluiden trekken altijd de aandacht, langzaam aanzwellende geluiden zoals een auto tegen zeer lage snelheid of ritmische geluiden worden doorgaans genegeerd zolang ze niet harder klinken dan de reeds aanwezige achtergrondgeluiden. Snorharen, wimpers en nog een aantal stijve lange haren op verschillende plaatsen van het lichaam, spelen ook een belangrijke rol in het overwegend nachtelijke leven van de vos. Deze neusharen helpen de vos bij het verkennen van bijvoorbeeld dicht struikgewas en/of nauwe doorgangen, de snorharen bijvoorbeeld overspannen de gehele breedte van het lichaam. Al deze speciaal aangepaste zintuigen in combinatie met instinct, een goed geheugen een perfecte territoriumkennis en een vrij hoge intelligentie (hoger dan bij honden) maken dat een vos zich bij duisternis met hoge snelheid door moeilijk terrein weet te begeven, vrij goed weet te ontkomen aan vijanden en een uiterst bekwaam en flexibel roofdier is.
Voortplanting
De rekel is in de paartijd 3 maanden (november, december, januari) paringsbereid, het wijfje slechts drie dagen. De relatie is monogaam. Gedurende deze drie dagen wordt er meermaals gepaard, waarbij na elke paring de rekel nog een half uur blijft vastzitten aan het wijfje, waardoor ze beiden in een zeer kwetsbare situatie komen. De draagtijd is 52-53 dagen. De jongen worden blind geboren en blijven dit tot 13 dagen na de geboorte. Een pasgeboren jong weegt ongeveer 100 gram. De jongen zijn na negen maanden volwassen en vruchtbaar.
Verspreiding
De rode vos (vulpes vulpes) is algemeen verspreid in Europa. Maar ook in Noord-Amerika, waar in het uiterste noorden het dier een langere pels heeft. In Australië waar hij omwille van de vossenjacht, eeuwen geleden door de Engelsen is ingevoerd, een idee dat nu totaal onverantwoord blijkt te zijn. Verder in Rusland, het uiterste noorden van Afrika, in bijna heel Azië, en zelfs in Japan, waar het dier de status van heilig dier geniet. In Nederland is de soort overal algemeen aanwezig.
Jaarcyclus
Januari : Paartijd, eerstejaarsdieren volop op zoek naar territorium. Februari : Overgrote deel heeft vaste stek, zwangere moervossen gaan op zoek naar geschikte nestplaats. Maart : Geboorte, rekel brengt voedsel naar zijn partner die permanent bij de pasgeboren jongen blijft. April : Volwassen dieren beginnen te ruien, jongen komen uit de nestplaats maar blijven in de directe omgeving. Mei : Jongen krijgen vast voedsel dat door de ouders wordt aangesleept. Juni : Verkenningstochten van de jongen worden
steeds groter, de nestplaats wordt verlaten, moervos stopt finaal met melk geven. Juli : Jongen worden meer en meer zelfstandig,
ouders brengen steeds minder voedsel voor de jongen. Augustus : Jongen zijn in staat om zelf hun
kostje bijeen te jagen, ouders schenken steeds minder aandacht aan hun jongen. September : Jongen zijn volledig volgroeid en praktisch zelfstandig. Oktober : Wintervacht is volledig bij alle
vossen, vossengezin valt uiteen, jongen (vooral jonge rekels) worden verjaagd
van de geboorteplaats en beginnen te zwerven, waarbij ze soms zéér grote
afstanden afleggen. In deze tijd van het jaar (deze maand en de volgende twee
maanden) is het vrij normaal dat vossen soms op ongewone plaatsen opduiken. November : Eerstejaars (vooral rekels) gaan op
zoek naar een eigen territorium en een partner, twisten tussen rekels,
zwervers en standvastige vossen voor territorium en/of partner. December : Vossen worden zeer lawaaierig en
territoria worden sterk verdedigd als aanloop naar de paartijd.
Voeding
Voornamelijk knaagdieren en kleine tot middelgrote prooidieren zoals konijnen, hazen, gevogelte,... maar ook insecten, aas, regenwormen, fruit en voedselresten die te vinden zijn op composthopen en in vuilniszakken.
Jagen Vossen zijn solitaire jagers. De prooien waarop een vos jaagt, zijn doorgaans te klein om met soortgenoten te delen en om groepsjacht zinvol te maken. Zoals bijvoorbeeld bij de wolf. Afgezien daarvan leven vossen meestal in groepsverband. De basis van zo’n groep is de dominante rekel (mannetjesvos) en één dominante moervos (wijfjesvos). Afhankelijk van verschillende factoren zoals voedselaanbod, territoriumgrootte en jachtdruk worden deze twee vergezeld door meerdere moervossen die doorgaans afkomstig zijn uit vorige nesten. Jonge rekels worden, zodra ze op volwassen leeftijd gekomen zijn, uit de groep verjaagd. Dit is een van de bepalende factoren voor de populatiedichtheid. Vossen houden er immers een vast leefgebied of territorium op na. En aangezien de vos zijn voedsel voornamelijk uit z'n territorium haalt, duldt hij daarin geen soortgenoten, met uitzondering dan van de groepsleden. Afhankelijk van het voedselaanbod in een territorium zal de omvang van het territorium, evenredig toe- of afnemen. Het komt er eigenlijk op neer dat het aantal vosse geregeld wordt door hun prooidieren en niet andersom! Een vossenterritorium kan variëren van 1200ha. in woest gebied, bijvoorbeeld het hooggebergten tot 100ha. in een menselijke omgeving. Bijvoorbeeld voorsteden en parken. 600ha. is de meest gangbare grootte. Vossen vindt men immers in de meest uiteenlopende biotopen. De vereisten voor een geschikt biotoop zijn voedselaanbod, een veilige nestplaats en niet al te veel verstoring. De vos heeft een voorkeur voor weilanden, afgewisseld met bossen, hagen en allerlei vegetatie.
Vossenterritoria zijn algemeen in de vrije natuur te vinden maar de laatste decennia heeft het dier zich weten aan te passen aan onze steeds uitbreidende mensenwereld. De vos is er namelijk in geslaagd om ongemerkt steeds dichter in menselijke omgeving te leven en er op zijn manier van te profiteren. De vos is immers een rasechte opportunist en menselijke omgevingen zoals parken en buitenwijken vormen vaak een bron van voedsel voor de vos. Afval, vuilniszakken, voedselresten op composthopen, maar ook knaagdieren die bijvoorbeeld bij boerderijen in sterke mate voorkomen, en ja ook loslopend pluimvee!
Vossen bakenen hun territorium af met geursporen,
waarvoor ze uitwerpselen gebruiken. Geur is naast lichaamstaal en geluiden een belangrijk communicatiemiddel in het vossenwereldje. Zo beschikt
de vos over een paar geurklieren. De viooltjesklier op de staart, de klieren
in de mondhoeken, tussen de zoolkussens aan de voeten en de anale klieren
die een geur verspreiden. Deze geur is eigen aan het individu. Geur speelt ook een belangrijke rol bij het zoeken naar voedsel, het volgen van prooidieren en soortgenoten en het detecteren van vijanden. Het geluid van een schreeuwende vos is misschien een van de meest angstaanjagende geluiden die men op een nachtwandeling kan horen. Vossen hebben verschillende manieren om te communiceren met hun soortgenoten. Bekend is dat vossen meer dan 45 verschillende geluiden produceren om te communiceren, waarmee ze elkaar bijvoorbeeld kunnen waarschuwen, hun territorium afbakenen of met elkaar kunnen communiceren bij ontmoetingen in het veld. Zeer productief zijn de vossen in de periode van december tot februari. Het meest gehoord is het schreeuwerige, hese gehuil en de typische 'wow-wow-wow'-blaf van vooral moervossen in de paartijd. Met dat geblaf willen ze hun aanwezigheid over verre afstand aan een mogelijke partner laten blijken. Moervossen weten ook door middel van verschillende geluiden, meestal een hees geblaf of een schrille huil, hun kroost te waarschuwen voor gevaar en/of dat gevaar te misleiden. Bij confrontatie met soortgenoten maken vossen gebruik van lichaamstaal eventueel in combinatie met een zacht gegrom in verschillende variëteiten om hun gemoedstoestand kenbaar te maken. Vossen zullen een bepaalde houding aannemen waardoor ze zich speels, onderdanig, superieur, agressief, tegenover de andere opstellen. Een angstige vos bijvoorbeeld heeft de oren plat naar achter gedrukt en houdt zijn kop ietwat omlaag, een agressieve vos doet hetzelfde, maar zal de bek wijd open houden en daarbij een typisch geluid maken.
Vossen zijn, alhoewel ze soms ook overdag actief zijn, vooral nachtdieren. Dat komt omdat de meeste prooidieren ook enkel ’s nachts actief zijn, maar wat ook zeker een rol speelt is het fenomeen dat ’s nachts, door de afkoeling van de aarde, geuren langer blijven hangen, en zoals reeds vermeld speelt geur een belangrijke rol in o.a. het opsporen van prooien. De ogen zijn zéér lichtgevoelig en de rechtopstaande, elliptische pupil maakt het mogelijk om enerzijds bij duisternis veel licht binnen te laten voor een prima nachtzicht, waarvan de vos dankbaar gebruik maakt. Anderzijds beschermt dit het gevoelige vossenoog tegen fel daglicht. Maar ook op gehoor wordt afgegaan. Het piepen van een muis kan van op een aanzienlijke afstand door een vos worden waargenomen, die er dan op af zal gaan. Voor het jagen op kleine knaagdieren hebben vossen wel een zeer speciale techniek ontwikkeld: wanneer ze een veelbelovend geluid hebben opgevangen, gaan ze erop af, maar ’s nachts in hoog gras en duisternis kan de muis niet exact op zicht gelokaliseerd worden, ook niet op geur. De vos zal in dat geval een beroep doen op zijn gehoor: door zijn kop heen en weer te draaien en met behulp van zijn grote oorschelpen (die dan als een soort richtantenne fungeren) kan hij precies weten waar de muis is. Tijdens het lokaliseren zal de vos z’n lichaam opspannen om op het moment waarop hij de exacte locatie weet een hoge sprong in de lucht te maken om met z’n voorpoten precies op de prooi terecht te komen, deze vast te pinnen en vliegensvlug toe te happen.
De cultuurvolger
Een vos is een rasechte opportunist, wat wil zeggen dat ie alles eet wat eetbaar is. In de vrije natuur bestaat een vossenmenu voornamelijk uit knaagdieren en kleine tot middelgrote prooidieren zoals konijnen, hazen, gevogelte, veel bodembroeders en mollen. Maar ook aas, bosvruchten, mais en insecten. De voedselkeuze is verder ook afhankelijk van het biotoop. De vos komt de laatste tijd veel in het nieuws door de sterke achteruitgang van de weidevogels en de sterke toename op plekken waar hij de laatste 200 jaar nog nooit is gesignaleerd. Vossen hebben de gewoonte om, wanneer er teveel voedsel is dit te begraven. Dit door eerst met de voorpoten een kuiltje te graven, de prooi erin te leggen en te bedekken met aarde die ze met hun snuit erover duwen. De plaats van de begraven voedselresten wordt later deels op geheugen en geur teruggevonden. Meestal worden de overschotten binnen een territorium van een groep vossen op een gezamenlijke plaats verstopt, zodanig dat elk individu van de groep, wanneer de jacht wat tegenvalt, een beroep kan doen op deze voedseloverschotten. Als nestplaats wordt meestal een hol gebruikt, dat ofwel zelf gegraven is of verlaten is of een bestaand, aangepast konijnen- of dassenhol is. Maar ook andere schuilplaatsen kunnen dienst doen als nestplaats: een ongebruikte hooizolder, een verlaten autowrak, kortom alles waar ze zich veilig in voelen. Voorwaarde is wel dat er geen mensen en huisdieren in de buurt komen, het bescherming biedt tegen weer en wind en waar ze rustig zitten en niet gestoord worden. In hoeverre deze nestplaatsen gebruikt worden, is niet zeker, alleszins om geboorte te geven en de welpen groot te brengen. Vossen slapen overdag ook vaak buiten, maar bij barre weersomstandigheden zullen ze zeker gebruik maken van een tijdelijke of vaste schuilplaats. Een vos keet in zijn territorium minstens één, maar vaak meerdere geschikte schuilplaatsen. Als de dieren echter met jongen zitten, zorgt de minste verstoring van de nestplaats, zoals een eenvoudig menselijk bezoek ervoor dat de familie naar een andere schuilplaats verhuist.
Jongen:
De jonge vossen worden na een draagtijd van ongeveer 53 dagen in het vroege voorjaar, maart, april, mei geboren. De worp telt gemiddeld vijf jongen. Het aantal hangt direct af van het voedselaanbod en de populatiedichtheid. De jongen worden blind en doof geboren. Ze wegen rond de 100 gram en hebben een zwarte, wollige pels. Alleen de typische staartpunt is dan al wit. De welpen zijn volledig op hun moeder aangewezen, die de eerste twee weken onafgebroken bij hen blijft. De jongen zijn immers nog niet in staat om hun eigen lichaamswarmte op peil te houden en zijn daarom afhankelijk van de warmte van het moederdier. Alleen voor sanitaire stops verlaat de moervos heel even de schuilplaats. Gedurende deze periode wordt de zogende moervos gevoed door de rekel en/of door andere leden van de groep die het eten tot in de schuilplaats brengen. Hun komst wordt aankondigend door een laag, stil geblaf. De moervos met zogende jongen duldt geen bezoekers nabij haar kroost. Na twee weken gaan de dan nog donker gekleurde oogjes van de welpen open en beginnen ze te horen. Na vier weken maken de welpen al kleine uitstapjes in de onmiddellijke omgeving van de burcht. Ze worden daarbij scherp in de gaten gehouden door de moervos die waarschuwend blaft tegen overmoedige jongen en ze zelfs regelmatig moet terughalen. De jonge vosjes houden dan weer auditief contact met de moervos door het uiten van geluidjes die ergens tussen grommen en miauwen liggen. Wanneer ze zo ver weg zijn dat ze de anderen niet meer zien, lanceren ze een salvo van stille, maar hoge kefjes om hun aanwezigheid kenbaar te maken t.o.v. de anderen. Ondertussen zoogt de moervos de jongen meer en meer rechtopstaand. Ook beginnen ze nu vast voedsel te eten dat door de moervos wordt uitgebraakt ofwel dode kleine prooidieren die worden aangesleept door de moervos, de rekel of door andere leden van de groep.
Familieband:
Na zes weken zijn vacht en vorm volledig volgroeid maar de jongen zijn nog niet in staat zelfstandig te jagen. De moervos zal stilaan stoppen met zogen en de melkproductie vermindert dan ook. De scherpe tandjes van haar kroost worden immers steeds pijnlijker. De verkenningstochten van de jongen worden groter en overdekken nu het hele territorium. De jongen zullen hun ouders of andere groepsleden mee volgen op jacht en zich oefenen in het jagen. In het begin is de jacht voor de jongen niet zo'n succes en concentreren ze zich op eenvoudige prooien zoals wormen, insecten en muizen. Pas tegen het begin van de herfst zijn de jongen in staat zelfstandig te jagen. De jonge vos van zo'n 3 maanden oud wordt langzaam zelfstandig, volwassen en vruchtbaar. De band met de ouders valt weg en de meesten verlaten de groep om op zoek te gaan naar een eigen territorium en een partner. Sommige jongen vertrekken uit eigen wil, anderen worden weggejaagd door hun ouders. Dat laatste gebeurt meestal als de natuurlijke draagkracht overschreden wordt. Het gebeurt ook dat sommigen blijven en zich aansluiten bij de groep. Rekels worden altijd uit het ouderlijk gebied verjaagd, voor zover ze niet uit eigen wil al vertrokken zijn. Voor de onervaren, jong volwassen vossen breekt een gevaarlijke tijd aan. Hoewel ze wel getraind zijn in het jagen, staat er nog een bar seizoen voor de deur en de zoektocht naar een eigen territorium en levenspartner zit vol gevaren. Twisten met soortgenoten, het doodsbedreigende verkeer en vooral de jacht eisen een zware tol die voor een aanzienlijk deel van deze jong volwassen vossen meteen ook het einde betekent. In deze tijd van het jaar is de vossenpopulatie het meest in beweging. Aanzienlijke afstanden worden afgelegd door ‘zwervers’ en een nieuw gebied wordt verkend en eventueel bezet. Het is daarom logisch dat vossen soms op de meest ongewone plaatsen opduiken. Dat is meestal echter een tijdelijk fenomeen en alleen als een bepaalde plaats echt voor vossen geschikt is, zullen ze er blijven.
Vossen op vrijersvoeten maken dit kenbaar aan mogelijke kandidaten door geurvlaggen uit te zetten en over verre afstand naar elkaar te huilen. Op een late herfst- of winternacht kun je zo’n concert van langgerekt, schril gehuil wel eens horen. Als een rekel en een moervos elkaar hebben gevonden, zullen ze tot aan de paring geen haar van elkaar wijken. De relatie is meestal monogaam, en een vossenkoppeltje blijft jaar na jaar trouw aan elkaar tot een van de partners wegvalt. Hoewel de rekel drie maanden paringsbereid is, is de moervos slechts drie dagen ontvankelijk. Aan de hand van de geur die de moervos afgeeft, weet de rekel ongeveer wanneer het zover is. Eerdere pogingen van hem zullen door de moervos worden afgewezen. Tijdens deze drie dagen wordt er meermaals gepaard. Na de paring gaat het wijfje op zoek naar een geschikte burcht om geboorte te geven aan haar jongen en is de jaarlijkse cyclus rond |